Noord-Ierland is in zijn huidige vorm ontstaan in 1922. Het gehele eiland was tot 1919 een van de drie koninkrijken van het Verenigd Koninkrijk.
Ierland was voor de Engelse koningen altijd een lastig bezit geweest. In het Noorden van het eiland was de weerstand tegen de Engelse overheersing het grootst. Een van de manieren om die weerstand te breken was kolonisatie van het gebied door Engelse en vooral Schotse boeren. De nieuwe bewoners waren protestanten, maar die kwamen zwaar onder druk te staan toen de katholieke Jacobus II de troon besteeg. De verdrijving van Jacobus door zijn schoonzoon, Willem III van Oranje-Nassau, tijdens de Glorious Revolution. Dit wordt door veel protestanten jaarlijks herdacht in de Oranjemarsen.
Vlak voor de Eerste Wereldoorlog ging het Britse Parlement akkoord met zelfbestuur voor het grootste gedeelte van Ierland. In de periode vanaf de stichting van Noord-Ierland tot aan de jaren zestig was er sporadisch sprake van ernstige ongeregeldheden tussen katholieken en de protestantse bestuurders. In de jaren zestig ontstond er langzamerhand onder de katholieken een beweging die gelijke rechten opeiste.
Om de orde te herstellen werden Britse troepen naar Noord-Ierland gestuurd. Die werden met gejuich ontvangen door de meerderheid van de katholieken. De meer extreme delen van de katholieken zagen in de Britse troepen echter bezetters. Voor de Britse troepen bleek het al spoedig uiterst lastig om onderscheid te maken tussen gewone katholieken en extremisten van de IRA. Dat bleek op een uiterst pijnlijke wijze door de manier waarop het leger reageerde tijdens een vreedzame demonstratie in Londonderry (door de nationalisten aangeduid als Derry).